‘Gaat het, mevrouw, wil je gaan zitten?’ Een verpleegster kijkt me bezorgd aan. Ik sta met een groen wegwerpschortje en een wit haarnetje in de operatiezaal. Bijna exact twee jaar geleden stond ik hier ook al eens. Toen met mijn oudste zoon. Nu met de jongste. Dat is niet door een bizar toeval, maar door pectus excavatum, een aangeboren erfelijke afwijking. ‘Nee het gaat,’ zeg ik zelfzeker, omdat ik ervan uitga dat ik het allemaal al eens heb meegemaakt. Ik ben voorbereid voor wat er staat te gebeuren. Eerst een epidurale naald steken, dat is even lastig, maar daarna mag ik bij hem blijven tot hij inslaapt en dan is het ergste voorbij. Maar helaas. Niets is ooit exact hetzelfde.
Als Simon ineens kermt van de pijn en duizelig wegdraait, draai ik met hem mee. De verpleging schuift de stoel dichterbij die blijkbaar al klaarstond achter mij. Ik laat me er gewillig op neerzakken. Hier is duidelijk een zeer attent en professioneel team aan het werk. Ze zijn dan wel allemaal in het groen vermomd, toch hebben ze allemaal een voornaam en spreken ze ons aan alsof we vrienden zijn die ze bijstaan in een moeilijk moment. Vanaf nu laat ik het beter aan hen over en kijk ik de andere richting op. Tegen de wand hangt een klok die geen minuten wegtikt zoals normale klokken doen maar seconden. Veel te traag wat mij betreft. Ik blijf ernaar staren, om de tijd wat aan te moedigen. Het moet vooruitgaan, want straks is deze marteling voorbij.
Een zucht van opluchting als de epidurale eindelijk op zijn plaats zit, doet me rechtop veren. Simon mag nu languit op de operatietafel gaan liggen. Ik verman me, ga naast hem staan en pak zijn hand vast. Hij kijkt me aan en knijpt in mijn vingers. Niet veel later vallen zijn ogen dicht. ‘Hij is al weg hoor,’ verzekeren ze me, maar door de stem opent hij weer zijn ogen. ‘Hij beseft dit al niet meer,’ proberen ze me gerust te stellen. Met wat tegenzin laat ik aarzelend zijn hand los. Iemand van mijn groene vrienden begeleidt me naar buiten. Dat is noodzakelijk hier, ook al was ik hier al eerder. Dit operatiekwartier is een ondergrondse doolhof waar je nooit meer alleen buiten geraakt en al zeker niet met waterige ogen en op wankele benen.
Een tweetal uren later word ik opgebeld. De operatie is gedaan, ik mag naar de recovery. Hoewel ik net de omgekeerde route heb afgelegd, moet ik toch opnieuw de weg vragen. De bewegwijzering is hier sinds kort volledig veranderd. Echt waar. Werkelijk niets lijkt hier exact hetzelfde. Als ik beneden aankom, tref ik Simon aan in een bed geflankeerd door piepende toestellen met flikkerende cijfers en diagrammen. Hij ligt niet vredig zijn narcose-roes uit te slapen, zoals ik had verwacht maar is al even onrustig als die springerige lijndiagrammen op de schermen naast hem. Hij probeert zich op zijn zij draaien, wat geen goed idee is als er net aan je ribbenkast is gesleuteld. Hij kijkt me aan met verdwaasde ogen en vraagt mummelend of alles goed is verlopen. Ik verzeker hem dat de operatie goed is gelukt, strijk het haar uit zijn ogen en laat mijn hand even rusten op zijn voorhoofd. Een gebaar waarmee ik hem hoop wat kalm te krijgen. ‘Dat is normaal hoor,’ zegt een verpleegster die zijn parameters probeert in toom te houden, ‘alle jongens zijn zo als ze net ontwaken uit de verdoving.’ Ik wil niet betweterig overkomen en zwijg, maar denk aan zijn broer en hoe hij hier twee jaar geleden lag, rustig, met een vredige glimlach en van zodra hij mij zag toonde hij trots zijn nieuwe borstkas. Maar ja, ik weet het ondertussen, niets is ooit exact hetzelfde.
Simon is ondertussen iets wakkerder. Hij kijkt me opnieuw aan, alsof hij me voor de eerste keer ziet en huilt dat hij pijn heeft. Ik begrijp het niet, werkt die pijnpomp dan niet, hebben ze hem zo lang moeten pijnigen daarnet om nu opnieuw zo af te zien? Ik moet ineens denken aan ons gesprek in de auto op weg naar hier. Toen zei hij dat hij schrik had dat hij pijn zou hebben na de operatie. Ik hoor nog hoe ik hem met stelligheid had beloofd dat dat niet zo zou zijn, dat hij helemaal verdoofd zou zijn. En nu dit! Een mix van onmacht en schuldgevoel overvalt mij. Ik krijg het warm en voel mijn benen slap worden, maar de enige stoel hier in dit kleine crisiskamertje staat in een hoekje geschoven achter kabels en toestellen. Ik leun dus gewoon wat voorover en hou me staande door aan zijn bed te hangen zoals een dronkenlap zich recht houdt aan de toog. Verplegers komen af en aan, testen zijn verdoving, merken op dat die inderdaad wat te krap is en geven hem dan eindelijk wat bij, waarna hij geleidelijk aan kalmeert…
Een klein uurtje later mogen we naar de kamer. Terwijl we met bed en alle toebehoren van kabels en toestellen die aan Simon hangen door de ondergrondse gangen rijden, moet ik ineens denken aan de mensen in Gaza. Stel je voor dat je een operatie moet meemaken in een oorlogsgebied, in half ingestorte ziekenhuizen, met de continue dreiging van bombardementen. Als je zoon is geopereerd en er nauwelijks water is, geen elektriciteit voor de pijnpomp, geen steriele verbanden om wonden te verzorgen…
Het was even lastig. Dat wel. Niets is exact hetzelfde, maar alles is relatief.
Ontdek meer van Vleermuys
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Dit leest als een thriller, Iris. Ik hoop dat Simon snel herstelt.
LikeGeliked door 1 persoon
Je bent al een echte ervaringsdeskundige, Iris! Dat is nu gelukkig weer voorbij.
LikeGeliked door 1 persoon
Komt goed iris 👍
LikeGeliked door 1 persoon
Mooi geschreven Iris!als moeder ben je machteloos wanneer je kinderen afzien,en wat moet dit inderdaad ook zijn in de Gazastrook! Hoop dat alles verder goed evolueert met ,lieve groeten aan beiden!
LikeLike